Een tekst kan formeel zijn of informeel, makkelijk of moeilijk, toegankelijk of ingewikkeld, voor jong of voor oud, voor mannen of voor vrouwen… en ga zo maar door.
Het is de stijl van een tekst die dit bepaalt en die stijl zelf is weer een optelsom van allerlei functionele hulpmiddelen. In je stijlkoffer zitten bijvoorbeeld zaken als zinsopbouw en woordgebruik: lange zinnen met veel jargon en korte zinnen in jip-en-janneketaal. De structuur van je tekst zit ook in die koffer: veel of weinig kopjes, een rapport met een wetenschappelijke opbouw of een roman met een verhalende opbouw. En dan heb je nog een paar heel belangrijke stijlmiddelen in je koffer die het beeld van je tekst kunnen versterken: stijlfiguren en beeldspraak.
In dit artikel bespreken we de vier belangrijkste stijlelementen op hoofdlijnen. Meer details vind je in andere artikelen.
De stijl van je zinnen
Sommige schrijvers houden van lange, zorgvuldig opgebouwde zinnen, uitgebreid in hun informatie, met een reeks fraai geformuleerde bijzinnen die indruk maken op de lezer. Anderen houden van korte. Weer anderen zorgen voor een evenwichtige mix daartussen. De Taaluilen horen tot die laatste categorie.
Werkwoordsvormen bepalen ook een groot deel van je stijl. Handleidingen zijn bijvoorbeeld vaak in de gebiedende wijs geschreven: ‘Draai de knop naar rechts. Doe het klepje open.’ Ook de lijdende vorm vind je hier vaak in terug: ‘De machine wordt automatisch gestart.’
Een aantal tips voor zinnen vind je in dit artikel. Waar je in ieder geval altijd op moet letten, is dat de stijl van je zinnen bij de lezer past. Geen hakketakzinnen in een belangrijk rapport, geen ellenlange zinnen in een artikel in de Libelle of op een vakantiesite.
De stijl van je woorden
Je kunt woorden gebruiken die binnen een bepaald jargon passen en alleen voor vakgenoten te begrijpen zijn of woorden helemaal aan het andere – makkelijke – einde van het spectrum. Bijvoorbeeld als je schrijft voor kinderen. Je kunt voor ouderwetse woorden kiezen of overdreven trendy schrijven. Hiphoppende jeugd benader je met andere woorden dan moeders met jonge kinderen.
Maar je kunt het ook dichterbij zoeken. Er is bijvoorbeeld een groot verschil tussen onderkomen en woning, en misschien voel je zelfs wel een verschil tussen huis en woning. Terwijl het allemaal iets is waar je in woont. Woorden kunnen een duidelijke kleur aan je tekst geven en zijn in hun samenhang ook een belangrijk hulpmiddel voor de toon van een tekst.
En wat zo mooi is aan woorden: je kunt zelf nieuwe bedenken die nóg beter passen bij je stijl en je toon.
Stijlfiguren
Bij een stijlfiguur gebruik je woorden in een andere, ongebruikelijke betekenis. Het maakt je tekst vaak sterker, levendiger en doeltreffender.
Bekende stijlfiguren zijn:
Eufemisme (verzachtend woordgebruik voor iets onaangenaams)
Onze buren hadden tijdens hun vakantie ongewenste bezoekers.
Hyperbool (overdrijving)
Waar bleef je zo lang? Ik heb een eeuwigheid op jou staan wachten.
Zij danste de sterren van de hemel.
Herhaling
Hij gilde en gilde en gilde maar.
Inversie (omkering)
Regen, kou en veel wind, dat was het weer van vandaag.
Arjen Lubach had hier een item over in zijn programma Zondag met Lubach. Hij noemt het een #andersomliner of een #robtripje.
Tautologie (twee woorden die hetzelfde betekenen)
Dit krijgt u er gratis en voor niets bij.
Pleonasme (bijvoeglijk naamwoord versterkt de betekenis van het zelfstandig naamwoord)
Het is heerlijk wandelen in de kraakhelder witte sneeuw.
Retorische vraag (een vraag waarop je geen antwoord verwacht)
Hoe dom kun je zijn?
Let op: Je kunt deze stijlfiguren ook verkeerd gebruiken. Pleonasmen zijn daar een bekend voorbeeld van. In ‘nat water’ en ‘de witte schimmel van Sinterklaas’ is geen sprake van versterking. Water is namelijk altijd nat en de schimmel van Sinterklaas is altijd wit. ‘Witte sneeuw’ is wel goed; dat zegt iets over de ongereptheid van die sneeuw.
Beeldspraak
Beeldspraak is figuurlijk taalgebruik waarbij vergelijking een belangrijke rol speelt. Je geeft je woorden meer zeggingskracht door ze te vergelijken met iets anders. Je tekent als het ware een beeld. Het heet niet voor niets beeldspraak.
Beeldspraak kan een grote rol spelen als je schrijft volgens het show, don’t tell principe.
Bekende vormen van beeldspraak zijn:
Vergelijking
Zij is zo beweeglijk als kwikzilver.
Metafoor (niet-letterlijk gebruik van een woord ter versterking van het beeld)
De deinende mensenzee golfde mee op de muziek.
Personificatie
De wind had ’s nachts de straten schoongeveegd.
Hypallage
Let op: Stijl is niet hetzelfde als toon!
Bij toon moet je nog veel meer denken aan emotie en beleving. Het gevoel dat je bij een tekst krijgt. Natuurlijk horen daar ook de juiste woorden bij, maar stijlelementen als lange of korte zinnen zijn hierbij niet doorslaggevend. Daar staat tegenover dat leestekens wel weer een belangrijk onderdeel van je toonkoffer zijn: uitroepteken, vraagteken, beletselteken (drie gedachtepuntjes) enz.
Een voorbeeld van een vriendelijke toon in een chatgesprek met Drukwerkdeal: