We geven het toe. Het is een beetje flauw, dit voorbeeld …
Maar misschien wel een manier om het te onthouden.
Standaard is namelijk een lastig woord als je moet bepalen of je het los of vast schrijft. Dat komt omdat standaard twee gezichten heeft: dat van zelfstandig naamwoord en dat van bijvoeglijk naamwoord.
Standaard als zelfstandig naamwoord
Het woord standaard is van oorsprong een zelfstandig naamwoord: de standaard. En dan niet in de betekenis van fietsstandaard, maar van deze:
Een huis met een kelder is volkomen normaal in Duitsland. Het is daar de standaard.
Als je twee zelfstandige naamwoorden met elkaar combineert in een samenstelling, schrijf je ze aan elkaar:
Dit huis staat in een rijtje. Het is een rijtjeshuis.
Dit type huis is in Duitsland de standaard. Het is voor Duitsland een standaardhuis.
Deze omafiets is wel zo’n beetje standaard in Nederland. Het is een standaardomafiets.
Standaard als bijvoeglijk naamwoord
Geleidelijk aan is standaard ook een bijvoeglijk naamwoord geworden. De betekenis is dan ‘gewoon, normaal’ of soms zelfs ‘gewoontjes, doorsnee’.
Je kunt de eerste voorbeeldzin daarom ook zó schrijven (waarschijnlijk las je hem onwillekeurig al zo):
Een huis met een kelder is volkomen normaal in Duitsland. Het is daar standaard.
En bijvoeglijke naamwoorden schrijf je altijd los, dus standaard in dit geval ook.
Dit is wel een erg standaard huis. Er zit weinig bijzonders aan.
Hoe weet je of het een zelfstandig naamwoord is?
Dat kun je weten door goed te luisteren waar de klemtoon ligt.
Ligt die op stándaard, dan is het een zelfstandig naamwoord en schrijf je het vast.
Dit is hier de stándaardregel en daar heb je je maar aan te houden.
Je kunt hier het beste stándaardoffsetpapier voor gebruiken.
We hebben hier een stándaardprocedure voor.
Nu is standaard zelf al een vrij lang woord. Ga je dat combineren met andere lange woorden of woordcombinaties, dan heb je al snel de neiging het los te schrijven. Dat wordt ook goed gerekend.
Je kunt hier het beste stándaard offsetpapier voor gebruiken.
Wat is uw stándaard e-mailprogramma?
Wie is uw stándaard service provider?
Hoe weet je of het een bijvoeglijk naamwoord is?
Ligt de klemtoon op het andere woord, dan is het een bijvoeglijk naamwoord en schrijf je het los.
Deze man heeft een standaard huis met een standaard tuin, een standaard vrouw en standaard kinderen. Alles aan hem is standaard.
Misschien voel je het al: standaard heeft hier een beetje een negatieve bijklank. De man is kennelijk in alles doorsnee, gewoontjes.