Sterke en zwakke werkwoorden
Er zijn sterke en zwakke werkwoorden.
De zwakke werkwoorden noem je ook wel regelmatige werkwoorden. Ze worden allemaal op dezelfde manier vervoegd met een d of een t. Voorbeelden zijn:
werken – werkte – gewerkt
praten – praatte – gepraat
branden – brandde – gebrand
delen – deelde – gedeeld
De sterke werkwoorden noem je ook onregelmatige werkwoorden. Ze veranderen soms van klank en worden vaak op een andere manier vervoegd. Voorbeelden zijn:
zijn – was – geweest
worden – werd – geworden
lachen – lachte – gelachen
denken – dacht – gedacht
zuigen – zoog – gezogen
vliegen – vloog – gevlogen
Omdat sterke werkwoorden het Nederlands onnodig ingewikkeld maken, komen er geen nieuwe onregelmatige werkwoorden meer bij. Het blijft dus bij de ruim 1.500 sterke werkwoorden die er nu zijn (bron: Taalunie).