Hoe zit het nou?
Hij vergrootte de foto.
Deze zin is goed. Dat komt omdat het de verleden tijd van een werkwoord is. Iemand was bezig met het vergroten van een foto.
Maar in de voorbeeldzinnen is het geen werkwoord meer. Er is niemand meer bezig met vergroten. Dat is al klaar.
Vergrote is nu een bijvoeglijk naamwoord geworden dat iets vertelt over de foto, namelijk dat de foto groter is dan hij oorspronkelijk was.
Waarom gaat het zo vaak fout?
Het gaat zo vaak mis omdat het zo lijkt op de gewone verleden tijd.
Dan krijg je dit soort fouten:
Het gebraadden haantje smaakte ons ontzettend goed.
De gedoodde dieren lagen langs de kant van de weg.
Het gebraden haantje smaakte ons ontzettend goed.
De gedode dieren lagen langs de kant van de weg.
Hoe onthoud je het?
Heel simpel.
- Bepaal eerst of je met een werkwoord of een bijvoeglijk naamwoord te maken hebt.
- Is het een bijvoeglijk naamwoord? Schrijf het woord dan gewoon op zoals je het hoort.
- Neem de spelling van het hele werkwoord als uitgangspunt.
Het geredde kind werd meteen naar een warme ruimte gebracht. (redden)
Jan moest de pas gepote plantjes water geven. (poten)
Volgens de bakker moest het pas geknede deeg met water besproeid worden. (kneden)
De loods ging met een sleepboot naar het gestrande schip. (stranden)
- Eindigt het voltooid deelwoord op ..en, dan eindigt het bijvoeglijk naamwoord ook op ..en.
- Eindigt het voltooid deelwoord op ..t of ..d, dan gewoon meteen een e erachter plakken.
Het ijzer is gebogen. Het gebogen ijzer is gebroken.
De weg is verbreed. De verbrede weg is een stuk veiliger.