Is het u ook opgevallen? Gewone werkwoorden als ‘stoppen’ en ‘zetten’ zijn min of meer afgedankt. Ik bedoel het stoppen van ergens in stoppen en het zetten van ergens op zetten. En het is ook gedaan met het gewone gooien, slaan en schieten. Het is allemaal niet krachtig genoeg meer. Jawel, je mag nog wel gooien. Maar dan bij voorkeur met iets wat daar niet zo goed tegen kan. “Gooi even die lege flessen in de auto.”
Energie
Tegenwoordig moet er een soort van energie in het werkwoord zitten. Zodat de luisteraar weet met welke intentie de beweging is bedoeld. “Waar zal ik dit shirt laten?” “Tjoep maar in de wasmand.” Lekker nonchalant. Over je schouder, als het ware. Mikken kan hier ook. Dat impliceert dat de afstand groter is en dat je nauwkeurig moet gooien. Want het moet wel raak zijn natuurlijk. “Wat mij betreft mik je die sokken gewoon bij het ondergoed.” “Wat zullen we eten?” “Mik maar wat in de wok.”
Krachtig
“Pleur die zak maar in de grijze container.” Je voelt gewoon dat hij zwaar is. En ook dat wat er in die zak zit kennelijk niet de moeite waard is om gewoon in de container te gooien. Nee, je moet hem pleuren. Of flikkeren natuurlijk.
Een spijker sla je niet meer in de muur. Nee, je jenst hem in de muur. “Geef er maar een paar flinke jenzen op met de hamer!” Of bij de voetbal: “Jens hem erin!” Een bal in de goal schieten is daar maar een slap aftreksel van.
Achter werkwoorden als keilen, knallen en jagen zit ook behoorlijk wat kracht. De sportverslaggever: “Nadal jaagt de bal over het net, precies in de hoek.” Met gewoon slaan had hij de wedstrijd vast niet gewonnen.
Andersom kan ook
Het kan trouwens ook andersom, hoorde ik van een van mijn collega’s. Hij tikt een spijker in de muur en pist de bal in de goal. Dat klinkt nonchalant. Met twee vingers in de neus. Of slapjes. De bal rolde eigenlijk per ongeluk het doel in. Misschien zelfs lief. Maar dat zal wel niet de bedoeling zijn.
Kent u meer van dit soort voorbeelden? Wij lezen ze graag!