De official lastte de voetbalwedstrijd af.
De official laste de voetbalwedstrijd af.
Mijn collega laste beide zijkanten af.
Wat gaat er fout?
Het werkwoord afgelasten is eigenlijk een vreemd werkwoord. Het lijkt op een voltooid deelwoord door dat ‘ge’ halverwege. En dan ontstaat al snel verwarring.
De scheidsrechter heeft de wedstrijd afgelast.
De monteur heeft het dak van het stadion afgelast.
In beide zinnen komt het voltooid deelwoord afgelast voor. Daarom denken veel mensen dat het hele werkwoord in beide gevallen aflasten* is.
Maar let op, dat is niet waar! De eerste keer komt afgelast van het werkwoord afgelasten en de tweede keer van het werkwoord aflassen.
Hoe moet het wel?
Afgelasten
De scheidsrechter gelastte de wedstrijd af.
hij gelastte de wedstrijd af
zij hebben de wedstrijd afgelast
Het hele werkwoord is afgelasten. Afgelasten betekent dus door een besluit iets niet door laten gaan. De stam van het werkwoord is gelast, vandaar de dubbel t in de verleden tijd (stam + te).
Aflassen
Aflassen is een term uit de laswereld en betekent de laatste laslaag aanbrengen. De verleden tijd is met enkel t, omdat de stam las is.
hij laste het dak af
wij hebben het dak afgelast
En aflasten*?
Dat werkwoord bestaat gewoon helemaal niet.