‘Die’ en ‘dat’ zijn betrekkelijke voornaamwoorden. Ze verwijzen naar iets wat eerder genoemd is. Maar wanneer gebruik je nou ‘die’ en wanneer gebruik je ‘dat’?
Die
‘Die’ verwijst naar de-woorden.
De hond die altijd blaft.
De man die vroeger bij mij in de de klas zat.
De tafel die in de keuken staat.
Dat
‘Dat’ verwijst naar het-woorden.
Het project dat ik begeleid.
Het boek dat ik heb gelezen.
Het kind dat moest huilen.
Wanneer het lastig wordt
Bij lange zinnen is het soms lastig te bepalen naar welk woord ‘die’ of ‘dat’ verwijst. Als dan het verkeerde verwijswoord gebruikt wordt, kan de betekenis van de zin veranderen:
Zie je het verschil? In de eerste zin zeg je dat je vader in Zuid-Frankrijk staat, in de tweede zin staat het vakantiehuis in Zuid-Frankrijk. Let dus goed op of je naar een de-woord of een het-woord verwijst.
Het meisje die of dat?
Regelmatig wordt met ‘die’ naar ‘het meisje’ verwezen. Dit lijkt misschien logisch omdat je naar een persoon verwijst. Toch geldt ook nu dat er naar het-woorden verwezen wordt met ‘dat’.