Wat schrijf je nou precies aan elkaar en wat schrijf je los? Dit vinden veel mensen een ingewikkelde regel.
Toch valt het wel mee.
Waar hoort het voorzetsel bij?
In de zin hierboven zitten twee voorzetsels: van en uit. Het is belangrijk goed te kijken waar ze bij horen. We bekijken de twee voorzetsels apart.
Het voorzetsel uit
Het voorzetsel uit hoort bij het werkwoord uitgaan. Zo staat het werkwoord in alle woordenboeken. Als je het voorzetsel vast moet schrijven, is dat dus altijd aan het werkwoord.
Er zijn veel werkwoorden waaraan een voorzetsel vastzit. Daar geldt steeds dezelfde regel voor:
Wil je dit voor me uitzoeken?
Denk je dat je daar vandaag aan toekomt?
Ik heb geen idee wat we eraan overhouden.
Dit bedrag moet je er eerst van aftrekken.
Zij is boven zichzelf uitgestegen.
Je mag het werkwoord en het voorzetsel wel scheiden in de zin.
voorkomen – Het komt natuurlijk wel voor.
uitgaan – Wij gaan vanavond uit.
Het voorzetsel van
Staat er ook er in de zin? Dan schrijf je daar bijna altijd het tweede voorzetsel aan vast.
Een paar voorbeelden:
ertegen inbrengen – Wat wil je ertegen inbrengen?
erover inzitten – Hij moet erover inzitten.
ertegenaan botsen – Zij gaan ertegenaan botsen.
erbovenop komen – Je komt er vast weer bovenop.
ermee omgaan – Wij kunnen er niet mee omgaan.
Je mag er en het voorzetsel wel scheiden van elkaar, zoals je ziet in de laatste twee zinnen.
Ook voorzetselcombinaties als tegenaan, vanaf, bovenop schrijf je vast (zie de voorbeelden hierboven).
In plaats van er kun je het voorzetsel ook vast schrijven aan hier, daar en waar.
eraan bijdragen – Heeft hij hieraan bijgedragen?
erin opslaan – Waarin zijn deze bestanden opgeslagen?
erop afstemmen – Het rapport is daarop afgestemd.